Het duurt even voor we goed en wel allemaal ontbeten hebben, maar dan gaan we toch weer op pad. Dit keer naar Skálar bijna helemaal aan het einde van het schiereiland. Stijn blijft liever een dagje thuis en dat kan hier gelukkig erg goed.
Toen we in 2010 met de veerboot naar IJsland zijn gekomen, was onze eerste overnachting ook bij Mirjam. Toen al was er meteen een klik tussen de kinderen. Daarna zijn we toen ook naar Skálar gereden om daar te gaan kamperen. Het werd een onvergetelijke ervaring met een gebraden lamsbout uit een zelf gebouwde steenoven op het stenenstrand, een ons observerende zeehond en twee nachten kamperen, waarin het echt niet donker werd. Het was het ultieme onthaasten! De weg is nog steeds onverhard en ook echt weer erg bobbelig, maar het uitzicht langs deze zo verlaten kust is wel heel bijzonder en weer heel anders dan in de rest van IJsland. Onderweg, als je al bijna bij de afslag naar Skálar bent, kom je langs een Jan-van-gentenrots. In 2010 moest je nog voorzichtig naar de rand van de klif gaan en vanaf daar de vogels bewonderen, maar nu is er een soort hekwerkplateautje gemaakt. Nog maar twee maanden geleden en nu kun je heel goed de vogels bekijken en sta je in ieder geval veilig. Je moet wel goed tegen hoogtevrees kunnen, want het is een raster waar je op staat en jij kijkt tot diep naar beneden. Jan-van-genten zijn echt mooie vogels. Vier jaar geleden, waren we hier begin juli en waren de jongen nog heel klein, nu zijn het al grote vogels, maar hun veren zijn nog wat donkerder dan die van de volwassenen. Het is wel mijn favoriete vogel hier op IJsland: sierlijk, sterk en met zijn gele kop en blauwe snavel met zwarte lijnen is hij prachtig om te zien. Daarna gaan we verder naar Skálar, een verlaten vissersdorp met nog een aantal ruïnes van de fundamenten van de huizen die daar hebben gestaan en een veel te hoge pier naar het water. Het is alsof de tijd helemaal stil is blijven staan. Het enige zichtbare verschil is de noodhut. Destijds was deze net weggehaald om opgeknapt te worden, maar nu staat er een mooi knaloranje hutje met een paar primitieve bedden en radio om een noodoproep te kunnen doen, een verwarming en zelfs wat noodvoedsel in een plastic bak. Goed geregeld. Gelukkig hebben wij hem niet nodig voor een noodsituatie, maar het is wel gezellig om er even te zitten met z’n allen. We laten alles opgeruimd achter en sluiten de deur weer netjes af. Het is een plek waar het best kan spoken en je bent ver van de bewoonde wereld vandaan en dan kan zo’n hutje echt je redding zijn. Wij hoeven alleen maar in de auto te stappen en rijden terug naar het hostel met in de achterbak heel wat gevonden schatten. Alwin heeft zelf een grote walviswervel gevonden. De noordse sternen zijn blij dat we weer weggaan. Ze hebben ons de hele tijd goed in de gaten gehouden. Wat een kabaal kunnen die toch maken. Soms blijft er één vervaarlijk laag boven je hoofd zweven, maar echt aanvallen doen ze gelukkig niet. Het is de hele dag droog geweest, maar nu begint het wel een beetje te miezeren. Maar dat maakt niks uit, ook niet als je in de hot pot wilt, dus wederom trekken de kinderen direct hun zwemkleren aan.
Robbert gaat ’s avonds met Stijn nog naar het strand, waar ze zelf een heuse walvisschedel vinden, maar het ding is zo loodzwaar dat ze hem achter moeten laten. Weer thuis kijken de anderen verlekkerd naar de foto en uiteraard belooft Robbert de volgende dag ook met de anderen te gaan kijken.
Zo is een deel van de planning voor morgen al weer gemaakt en aangezien de kinderen in de gemeenschappelijke ruimte tot half elf hebben zitten loomen en tekenen op een groot white board, ben ik benieuwd hoe laat iedereen op gang komt.